donderdag, oktober 23, 2008

Adamorobe – het begin...

Woensdag 22 oktober, half zeven ‘s avonds. Adamorobe, een dorp gelegen in een vallei tussen groene heuvels, dicht begroeid met cassave, bananenpalmen, cocospalmen, mais, mangobomen en nog veel meer. Aan de rand van het dorp stroomt de rivier de Adamorobe. Ik zit in een pikdonkere kamer bij kaarslicht. De stroom is voor de zoveelste keer uitgevallen maar mijn laptop heeft nog voor ongeveer een uur batterijkracht. Naast me zitten twee kindjes die het interessant lijken te vinden om te zien wat ik typ. Intussen hoop ik dat ik morgen internet zal vinden, in een stad verderop.

Op 15 oktober landde ik in Accra (na een omweg via Bombay om mijn lief te zien) en kwam ik recht naar hier. Het is dus begonnen, mijn doctoraatsonderzoek. Eindelijk!

Ik heb een ruime kamer met groene muren (in twee tinten, dus de verf was waarschijnlijk op ;) in een kaal maar groot huis. De eigenaar komt uit een gezin met 5 dove broers en zussen. Ik ben de trotse bezitter van een stopcontact, een licht, een ventilator, een latex-foam matrasje op de grond, een tuinstoel en een wankel mini-tafeltje. Mijn spullen liggen in een hoek verdeeld in verschillende tassen en zakken. Mijn pronkstuk is een grote ton met water die enkele dove vrouwen geregeld bijvullen met pompwater dat ze op hun hoofd naar hier dragen. Met dit water was ik mij, kook ik en spoel ik de WC door.

Seffens zal ik bij zaklamplicht naar de buren gaan, waar bijna tien doven in dezelfde huizengroep wonen. Het was niet mogelijk om bij hun te wonen omdat ze zeer klein behuisd zijn. Maar er komen hier geregeld doven op bezoek bij mij en ik ga ook elke dag een rondje goeiendag-zeggen. Op elk wandelingetje kom ik wel dove mensen tegen. Er wonen hier ongeveer 35-40 doven in één dorp en bijna allemaal zijn ze hier geboren, in verschillende families met zowel dove als horende leden. De gebarentaal die hier door zowel doven als horenden wordt gebruikt is hier in het dorp ontstaan en minstens 200 jaar oud. Het gebarenlexicon verschilt voor bijna 100 procent van de gebarentalen die ik al kende. Toch lukt het intussen al een pak beter om af te lezen, want verschillende van de doven zijn erg actief in het mij lesgeven van hun gebarentaal zodat ik van hen op één week al meer dan 200 gebaren heb geleerd.

Ik kan de keuken in dit huis gebruiken en kan dus af en toe eens een omeletje bakken of wat pasta koken, maar veel mogelijkheid tot ‘westers koken’ is hier niet omdat zowat de enige groenten die ze verkopen tomaten en ajuinen zijn. Ik overleef dus toch vooral op de traditionele Ghanese kost: fufu en banku (gestampte deegballen die je eet met een al dan niet pikant of slijmerig soepje), cassave, eieren, vis en af en toe rijst en wit pluizig weinig voedzaam brood. De vrouw des huizes geeft me een keer per dag een bord zulk eten, ik ga af en toe naar een ‘kraampje’ om klaargemaakte rijst of een bal banku te kopen, er wordt me hier en daar iets aangeboden en gisteren kreeg ik 10 grote slijmerige levende slakken cadeau van Bosmophrah, een dove man (en ze vonden het raar dat ik niet wist hoe ik dat moest klaarmaken, dus kreeg ik een lesje in ‘slijm uit slakken pitsen’ – ik kan verzekeren dat dat een groenige bedoening was).

Voor de rest, dit is ‘een echt Afrikaans dorp’, met sterke tradities en veel verhalen, drama’s, veel sterfgevallen, complexe familierelaties, erge ziektegevallen, geroddel, grote vreugdes en groot verdriet, en last but not least: hekserij-verhalen. En wat het hier dus echt speciaal, bijzonder en intrigerend maakt is de eeuwenlange aanwezigheid van doven in dit dorp en de communicatie en verhoudingen tussen doven en horenden. Ik ben al verschillende interessante potentiële onderzoeksthema’s tegengekomen. Hierover later meer. To be continued, dus!

woensdag, oktober 01, 2008

Scala

Londen, augustus 2008

Ik ben in het busstation om de bus naar Bristol te nemen. Ik loop naar een broodjesbar om wat drinken en eten te kopen. Ik sta aan de toonbank en wijs naar het fruitsap in de frigo met drankjes die achter de verkoopster staat. Ze kijkt me aan alsof ik minderbegaafd ben. Ik wijs nogmaals naar de fles fruitsap, maak het algemeen bekende ‘gebaar’ voor drinken en kijk vragend. Ze kijkt nog bevreemdender. Ik vraag een stuk papier om het op te schrijven en uiteindelijk begrijpt ze het.

Vlaanderen, augustus 2008

Ik ben op de bank. Ik spreek mijn moedertaal, Nederlands, om iets uit te leggen. Ik begrijp de vrouw niet. Ik zeg dat ik doof ben en of ze het alstublief kan herhalen? De vrouw herhaalt wat ze zegt, zonder ook maar enigzins langzamer of duidelijker te praten. Ik versta het nog steeds niet. Of de mevrouw het wat langzamer kan zeggen? Het ontgaat me nog steeds. De mevrouw wordt ongeduldig. Of de mevrouw het wil opschrijven? Wat? Opschrijven?? Allez nu? Allez dan maar.

Bristol, augustus 2008

Ik kom aan op het busstation en wil een taxi nemen naar mijn thuis omdat ik een zware valies bij me heb. De taxichauffeur is een Aziaat, een Indiër misschien. Ik laat hem een papiertje zien met mijn adres. Hij knikt en gebaart dat ik erin mag. Bij het aankomen gebruikt hij zijn vingers om aan te geven hoeveel pond ik moet betalen. Omdat ik hem niet aansprak met mijn stem, paste hij zich automatisch aan door dit zelf ook niet te doen. De vraag of ik doof ben, of buitenlander, of eender wat, bleef open.

Accra, april 2008

Ik ben op de markt. Het regent dat het giet en het water stroomt door de straten. Ik ga schuilen onder een marktkraampje, opeengepakt met een aantal Ghanezen. Ik word aangesproken: ‘who are you’, ‘what is your name’, 'where are you from', 'what are you doing here', ‘where is your family’ etc etc. Als ik te kennen geef dat ik doof ben babbelen ze gewoon verder. Een witte dove vrouw in Accra? Dat zal wel niet waar zijn. En niet spreken, dat is toch iets raars?

Mumbai, juni 2007

Ik ben in een straat met kraampjes met Sujit. Sujit wil een rugzak kopen. Een verkoper gebaart tegen hem dat de rugzak waterdicht is, beeldt met groot gemak visueel uit dat als het regent, dat de regen niet binnen komt in de rugzak. Dat hij korting krijgt omdat hij ‘een mooi meisje’ bij zich heeft. Sujit is niet akkoord met de prijs en geeft dit te kennen met een eenvoudig hoofdgebaar. Er wordt verder afgeboden. Hij koopt de rugzak. Dit alles zonder al teveel handen-en voetenwerk en met ogenschijnlijk gemak.

Helsinki, september 2008

We zitten in een wegrestaurant te eten. Een mevrouw komt naar ons met een papiertje dat te kennen geeft dat we eten kunnen bijnemen omdat ze bijna sluiten. Het Fins meisje dat bij ons is vertelt: 'Alleen de vrouw aan de kassa wist dat wij doof zijn en heeft dat dus doorgegeven aan die vrouw van de keuken en zij komt automatisch met een geschreven briefje’.

Mumbai, juni 2007

Ik sta op het perron van het treinstation in Mulund, met een groep doven in een kringetje. Om ons heen staat nog een kring, een kring van horende mannen die naar ons staren. Eerst voel ik me juist een dierentuindier, maar de doven laten hen gewoon doen en lijken niet in het minst gefrustreerd. Ik besef dat het wellicht een manier is waarop horenden iets bijleren over hoe doven communiceren. Observeren hoe dat precies gebeurt, met de handen en het lichaam communiceren. In plaats van meteen weg te kijken en uitdrukkelijk niét te staren, zoals in Vlaanderen het geval is.




Ik zou dit lijstje nog veel langer kunnen maken met voorbeeldjes en vertelsels. Ik ben er altijd door gefascineerd hoe verscheiden horende mensen reageren op de aanwezigheid van doven en hoeveel verschillende manieren er zijn om te communiceren. Niet een tweedeling van spreken of gebarentaal maar een heel scala aan mogelijkheden. In Vlaanderen als ik in contact kom met horenden die geen Vlaamse Gebarentaal kennen, gebruik ik mijn stem. Gesproken Nederlands is nog altijd mijn moedertaal die ik goed beheers, maar in het spreken van Engels ben ik niet zo goed, niet op mijn gemak en word ik vaak niet verstaan. Engels praten vermijd ik dus meestal en ik gebruik in de plaats een balpen of mijn handen. Ik communiceer dus op 1001 verschillende manieren, per situatie gokkende welke manier van communicatie het beste zou passen. Geregeld kom ik in moeilijke, soms hilarische, soms genante, maar altijd interessante communicatie-situaties terecht.

Het is niet de bedoeling om te stereotyperen maar het valt me op dat horende mensen in Vlaanderen over het algemeen veel minder gewoon zijn dan op veel andere plaatsen om te communiceren via papier of eenvoudige gestures. Men is er meestal redelijk eenzijdig gericht op gesproken communicatie. In Engeland wordt papier makkelijk aanvaard, gestures liggen vaak wat moeilijker. In Finland gebruikt men blijkbaar vaak papier uit zichzelf, maar gestures lijken helemaal niet in hun ‘systeem’ te zitten. In Mumbai dan weer zullen doven en horenden eerder via spontane vlotte pantomime communiceren. Ook in Ghana hebben horende mensen geen moeite met het gebruiken en interpreteren van zulke pantomime maar heerst er – in tegenstelling tot in India - wel een echte praatcultuur.

Zoals ook duidelijk wordt uit een van bovenstaande voorbeeldjes, heeft spreken niet alleen voordelen. Het nadeel van spreken - als dove persoon - is vaak dat mensen meestal niet echt begrijpen dat jij hen niet begrjpt omdat zij jou wèl begrijpen, of niet begrijpen wàt je nu eigenlijk wel en niet begrijpt. Het voordeel van dingen (te laten) opschrijven is dan dat niets je ontgaat en je duidelijke info krijgt, zonder dat je je moet afvragen of je het echt wel juist begrepen hebt. Mijn Indisch lief dan weer, is er juist enorm bedreven in om basiscommunicatie te bereiken in heel India, vaak zonder ook maar één woord te zeggen en met een minimum aan schrijfsels.

Een interessant scala, is het niet?